Bekijk je liever de video?
Hoewel Etienne Vermeersch echt niet gerekend kon worden bij de believers, zegt hij het volgende “Als je die kruisdood, en het verrijzenisgeloof dat erop volgde, niet aanneemt, kan je wat daarna gebeurd is niet verklaren.” Maar dat verrijzenisgeloof is volgens hem het gevolg van cognitieve dissonantie, leidend tot visioenen waardoor een zinloze en gruwelijke kruisdood werd getransformeerd tot een betekenisvol feit, en voorgesteld werd als de kern en het doel van Jezus’ komst.
Cognitieve dissonantie is de spanning die ontstaat wanneer de realiteit niet overeenstemt met de persoonlijke verwachting. Om die spanning op te heffen zal men zijn verwachtingen of opvattingen bijstellen. Dat zie je gebeuren wanneer sekteleden vaststellen dat hun eindtijdvoorspelling niet is uitgekomen. Maar dat dissonantie zou leiden tot visioenen - en dat bij enkele honderden mensen in diverse omstandigheden - lijkt echt een stap te ver.
Vermeersch volgt hierin John G. Gager, emeritus-hoogleraar religie. De theorie van de cognitieve dissonantie werd ontwikkeld door de Amerikaanse sociaal psycholoog Leon Festinger, die echter zelf stelde dat zijn theorie niet kon toegepast worden op het vroege christendom.
Het is natuurlijk zo dat Jezus’ volgelingen zwaar ontgoocheld waren. Zij leefden in de hoop dat Hij degene was die Israël zou bevrijden van de buitenlandse overheersing. De kruisiging doorkruiste dat scenario en hun verwachtingen moesten nu wel worden bijgesteld. Maar die bijstelling gebeurde niet door het verzinnen van een fictief verhaal. Wel door an inconvenient truth te accepteren: de ongemakkelijke waarheid dat de Messias moest lijden, en dat ook zijn volgelingen in dat lijden zouden delen.
Vóór zijn kruisdood had Jezus hen dat herhaaldelijk gezegd, maar het is pas naderhand dat ze tot inzicht komen. Dan legt Jezus het opnieuw uit aan twee discipelen op weg naar Emmaüs. “Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?” (Luc. 24: 25-26). Nu pas hebben ze het verstaan!
Die verwijzing naar de profeten is cruciaal. Want indien alles wat Jezus overkomen is blijkt overeen te stemmen met een scenario dat sinds honderden jaren vastligt in ruim verspreide boekrollen, dan kan er geen sprake zijn van het construeren van een nieuw verhaal.
Natuurlijk maken die oude teksten tegelijk ook melding van een zegevierende Messias, en Jezus’ discipelen hadden hierop hun hoop gesteld. Selectief gehoor leidde ertoe dat wat daarmee in strijd was, weggefilterd werd.
De transformatie van de gruwelijke kruisdood tot een betekenisvol feit, is dus geen vondst van ontgoochelde discipelen, maar blijkt uit wat de profeten vele eeuwen eerder hadden onderwezen. Ook de Joodse offerdiensten zijn een voorafschaduwing van Jezus’ dood, als lam van God. De kern en het doel van Jezus’ komst konden daaruit al worden afgeleid.
Opnieuw volgens Etienne Vermeersch is er in de teksten van het Nieuwe Testament sprake van een aanvankelijke minimale historische kern, met name de kruisdood, waaraan nadien, in de opeenvolgende teksten, steeds meer mythische elementen werden toegevoegd.
Het ontstaan van mythes of legendes vraagt mondelinge overlevering gedurende vele generaties. Er wordt een feit verteld, en daarbij wordt misschien wat overdreven. Dat wordt dan verder doorverteld en opnieuw wat aangedikt. Hiaten werden opgevuld met fantasie, en later als waarheid doorverteld. Dat proces wordt geïllustreerd door apocriefe teksten uit de tweede eeuw, met legendes over wonderen die Jezus als kind zou verricht hebben. Maar anders dan de evangeliën zijn dat teksten die door elke historicus als legende worden aangemerkt.
De oudste beschrijving van de opstanding vinden we echter niet in geschriften van 200 jaar na de feiten, maar wel in de eerder vermelde eerste brief van Paulus aan de Korintiërs, geschreven circa 24 jaar na de opstanding. Paulus somt daarin een reeks ooggetuigen op waarvan de meeste nog in leven zijn, en dus konden worden ondervraagd. Maar konden die zich nog herinneren wat daar in Jeruzalem gebeurd was?
Je kan de situatie vergelijken met iemand die in 1995 getuige was van de moord op veearts-keurder Karel Van Noppen, en in 2019 voor de zoveelste keer zijn verhaal doet. Wordt zijn getuigenis in twijfel getrokken omdat er intussen 24 jaar verstreken is? En wordt het verhaal van de laatste overlevenden van de holocaust nu nog au sérieux genomen? Wie getuige was van zo’n gebeurtenissen, kan zich ongetwijfeld nog in detail herinneren wat toen gebeurd is. En de ernst van de gebeurtenissen zorgt er meestal voor dat de bijzondere feiten op een sobere nuchtere wijze worden beschreven. Dat herken je ook in de Bijbelboeken.
De info die Paulus verstrekt heeft dus met legendevorming niets te maken. De beschrijvingen van de verrijzenis in de evangeliën is van latere datum. Maar zij concorderen helemaal met wat Paulus schreef, en ook bij die geschriften is het tijdsverloop, vereist voor legendevorming, afwezig.
Is de verrijzenis een verzonnen verhaal, dan hebben de eerste christenen het zichzelf wel erg moeilijk gemaakt. Discussie, spot en ongeloof hadden vermeden kunnen worden door het verhaal iets voorzichtiger te formuleren en te stellen dat Jezus’ lichaam wel was gedood, maar dat zijn geest springlevend was. Zo kon Hij zijn volgelingen verder bekrachtigen en inspireren. Die uitleg kon niemand aanvechten, want ze was niet verifieerbaar.